Het liep tegen half drie, het miezerde, de kinderen waren vrolijk aan het spelen, toen X naar me toe gelopen kwam. “Meester Edwin, Y zegt lelijke dingen tegen Z”. Ik keek X aan, realiseerde me dat ik eigenlijk best lekker op het bankje zat en meldde haar dan dus ook dat ze tegen Y moest zeggen dat hij maar even bij mij moest komen. Y stond inmiddels boven aan de glijbaan en aan zijn gezicht te zien was het hem duidelijk dat de boodschap die mij gebracht werd over hem ging. X kwam huppelend terug. Dat doen kinderen vaak als ze het naar hun zin hebben, huppelen. Dan kun je namelijk weer sneller doorgaan met wat je echt leuk vindt. “Meester Edwin, Y zegt dat hij niet komt”. Heerlijk, eigenzinnige kleuters. Met iets meer stemvolume, ging ik ietwat op mijn macht zitten. “Oh jazeker wel. Y komt nu naar mij toe en ik tel tot 10”. Y keek nog bozer, zijn hoofd liep rood aan en hij denderde de glijbaan af. “Ik kom niet naar jou toe, ik ga naar huis”. Nu wordt het even opletten dacht ik nog, want een wegloper op je eerste dag bij de kleuters…Tegelijk had ik al weer spijt van het op mijn macht reageren, door te denken dat aftellen Y wel zou overreden toch naar mij toe te komen. “Nee hoor, dat doe je niet want dat vind ik helemaal niet gezellig”. Y was klaarblijkelijk verrast door een kleutermeester die zijn gevoel liet spreken. Hoe heb ik het nou, zag ik hem denken. Heb ik eindelijk een meester, nog wel eentje met een baard en tattoos (ook al blijven die op school vaak verborgen onder een mouw), gaat hij de gevoelige snaar bespelen. Y draaide nog niet bij. “Ik vind jou stom, jij bent geen lieve meester”. Zo, die kwam er effe lekker uit. Ik moest al mijn pedagogische tact uit de kast halen om Y uiteindelijk mee te krijgen de klas in. Alwaar hij bij binnenkomst, nadat hij mij vroeg of hij even in de bouwhoek mocht gaan liggen, direct in slaap viel. Y was doodmoe en soms reageer je dan wat bozig.
Toen de dag voorbij was vroeg Y of ik hem naar de BSO wilde brengen. “Zwaai je dan wel als je weer naar de groep gaat?”
“Tuurlijk! Boos worden mag, boos blijven niet”.
Y keek me nog een keer aan. “Ik vind jou lief!”.